Filosofie: Apollo en Dionysos (NL)

Filosofie: Apollo en Dionysos (NL)

Nietzsche
Het apollinische en dionysische gaat vooral over tegenstellingen. Je kent het wel, tegenstellingen als  werkelijk–onwerkelijk, positief–negatief, eeuwig–vergankelijk,
ziel–lichaam, verstand–gevoel of beschaafd–wild……..
Apollinische; het statische en evenwichtige, streven naar maat, orde en harmonie. Het draait om de rede, begrenzing en evenwicht. Als je het bekijkt ten opzichte van de kunst gaat het om licht, begrijpelijkheid, harmonie, symmetrie en schoonheid.
Dionysische; dit staat voor het scheppende, heroïsche, duistere en chaotische.  Het draait om onbegrijpelijkheid, disharmonie en woeste kracht in combinatie met primitieve natuur. Irrationaliteit, instinct, wreedheid en onbeschaafd gedrag.
Nietzsche zag het apollinische samen met het dionysische als een voortdurende spanningsverhouding. Ze bepalen de grenzen van het ‘ik’. Binnen die grenzen heeft een mens allerlei impulsen, die continu met elkaar in strijd zijn. Door onze apollinische kracht zijn we in staat om onze neigingen en driften in het gareel te houden. Zou je alleen Dionysische kracht hebben? Dan zou de mens zijn driften volgen, het leven zou een voortdurende lustbevrediging zijn (zoals dieren?). Zou je alleen Apollinische krachten hebben? Dan is er geen inhoud meer, je leeft voor de vorm, de mens is dan een robot, een levenloos individu dat geen band meer heeft met de natuur en zijn instincten. Nietzsche vond dat er te veel apollinische krachten waren toen der tijd, het geloof nam de overhand en dat is wat het voor hem saai maakte.

 

 

Hoe past dit bij mijn werk?
De kleuren in mijn werk zijn heel harmonisch, de tinten passen in mijn ogen vaak goed bij elkaar. Ze lijken aards, licht en evenwichtig. Maar als het werk zo harmonisch en evenwichtig is, waarom wil je er dan naar kijken? Wil je er eigenlijk wel naar kijken? Of loop je er sneller voorbij? Wat maakt het dat je langer wilt kijken naar een werk? Het werk moet je aanspreken, het moet je blik kunnen vasthouden. Er moet iets zijn aan het werk wat niet zo zeer irriteert, maar meer in de war brengt.

 

Dit in de war brengen komt bij mijn werken bij de een wat meer voor dan bij de ander. Bij sommige werken goot ik kaarsvet over de collages, waardoor je op sommige plekken niet goed ziet wat er onder het kaarsvet zit. Het irriteert, het is onordelijk en chaotisch, het maakt je in de war; “ik wil zien wat er onder dat kaarsvet zit maar ik kan het gewoon niet zien.” Wanneer ik lichte, harmonieuze kleuren gebruik maar tegelijkertijd een zwart papier in mijn collage heb verwerkt, gaat je oog snel naar dat zwarte. Het zwarte past niet goed tussen het aards-ogende geheel. “Waarom heeft ze die keuze gemaakt? Het past er niet goed bij…” Het stukje zwarte papier zorgt er dus wel voor dat de kijker vragen heeft over wat hij of zij ziet. Het trekt je aandacht, is mysterieus en is een aanleiding tot vragen. Het trekt aan je, je raakt gefascineerd, maar misschien zelfs ook gefrustreerd.
Dit is dus ook wat er bedoelt wordt met het apollinische en dionysische. Er moet van allebei een beetje zijn, binnen een mens, in de kunst maar ook op de wereld. De kunst die ik maak moet er in mijn ogen harmonisch en schoon uitzien, maar als alles alleen maar harmonisch is, dan wordt het misschien ook wel saai. Dan verliest de kijker zijn fascinatie voor het werk. Om te voorkomen dat het saai wordt kan ik er dan een dionysisch deel bij in verwerken. Dat zorgt voor wat minder saaiheid in de mensheid maar ook in de kunst. Als er iets in zit wat het werk op een goede manier verstoord, blijf je er langer naar kijken.

Een combinatie van het apollinische en dionysische in mijn werk zorgt dus voor aantrekkingskracht en brengt het onderwerp fascinatie naar boven. Wat maakt werk nou fascinerend? Als ik verder zou experimenteren met ‘storende’ factoren in mijn collages verwerken, dus kleuren of vormen die er misschien niet goed in thuis horen, zou ik er achter kunnen komen in hoeverre iets te veel of te weinig in beeld gebracht wordt. Ik zit dus met de vraag wat de grens is van het verstoren. Blijft mijn werk nog wel esthetisch mooi als ik er teveel in verstoor? Wordt het dan lelijk? Zit er dan te veel chaos in mijn werk? Wat is de grens en wil ik daar overheen? Of wil ik dat juist helemaal niet?